Transitiestrategieën voor het verbeteren van biggenoverleving bij hoogproductieve zeugen

Elke varkenshouder wil op een zo efficiënt mogelijke manier zo veel mogelijk varkensvlees produceren. Om dit te bewerkstelligen zijn hoge groeicijfers voor en na het spenen én een minimale biggensterfte nodig. Dit hangt af van het aantal levend geboren, vitale biggen met een hoge levensvatbaarheid. Het maximale gewicht aan varkensvlees op de markt brengen hangt dan weer nauw samen met de prestaties van de zeugen. Op het gebied van zeugenmanagement zijn er veel dingen die je kan doen om deze prestaties te verbeteren, met name in de periode rondom werpen: één week voor en twee weken na. In dit artikel bespreken we enkele recente inzichten op basis van de wetenschappelijke literatuur.

De moderne zeug produceert grote tomen. Dit brengt uitdagingen en problemen met zich mee. Problemen van grote tomen beginnen al in de baarmoeder: er treedt groeiachterstand op. Deze groeiachterstand wordt veroorzaakt door een te groot aantal foetussen in de baarmoeder waardoor de placenta’s van de foetussen over het algemeen te klein en ongelijk zijn. Hierdoor is de voedingsstoffentoevoer onvoldoende, wat leidt tot een lager gemiddeld geboortegewicht, een hogere variatie in geboortegewicht, meer doodgeboren biggen en een lagere groei in het kraamhok door de hoge concurrentie aan de uier.

Hieronder bespreken we de voerstrategieën rond werpen voor het verbeteren van de pre- en postnatale groei en overleving van biggen uit grote tomen.

Transitie

De laatste voorbereiding van zeugen op het werpen en de daaropvolgende lactatie wordt grotendeels bepaald tijdens de laatste 7 tot 10 dagen van de dracht en de eerste 5 tot 7 dagen van lactatie. Deze periode noemen we de transitieperiode. Het voedingsmanagement tijdens deze periode is de laatste kans om invloed uit te oefenen op de prestaties bij het werpen, de voederopname tijdens de lactatie en de biggengroei.

Velen veronderstellen dat een te hoge voergift einde dracht de voeropname in lactatie zal verminderen. Dit zou zorgen voor te vette zeugen en te vette zeugen hebben een verlaagde voeropname tijdens de lactatie. Uit recente studies blijkt echter dat een verhoogde voederopname van meerdereworpszeugen tijdens de laatste 7 dagen van de dracht juist leidt tot zeugen met een hogere voeropname tijdens lactatie. Als gevolg speenden de zeugen biggen met hogere gewichten (Gourley et al., 2020).

De keerzijde van een hoge of zelfs ad libitum-voergift tijdens de laatste dagen van de dracht kan het optreden van uierontsteking of harde uiers zijn.

Een tweede probleem rond werpen is constipatie. Constipatie kan leiden tot een langere werpduur met meer doodgeboren en minder vitale biggen als gevolg (Olviero et al., 2019). Ook zorgt constipatie voor een langere transitietijd in de darmen. Dit resulteert in een verhoogde absorptie van lipopolysacchariden; de endotoxinen afkomstig van de celwanden van gramnegatieve bacteriën. Dit heeft dan weer een negatief effect op de secretie van prolactine en daardoor een negatief effect op de melkgift tijdens lactatie. In de praktijk krijgen zeugen vaak vanaf het moment dat ze in het kraamhok komen lactatievoer. Lactatievoer bevat vaak weinig vezels en veel energie. Om constipatie te voorkomen moet het verstrekte voer tijdens de transitie minstens 7% vezels bevatten (Oliviero et al., 2009). Daarnaast is het van belang dat zeugen onbeperkte toegang hebben tot vers water en voldoende eten.

Het belang van de juiste calciumlevels

Naast het vezelgehalte in het transitievoer is het calciumgehalte ook van belang. Calcium is nodig voor het goed functioneren van spieren, ook de spieren in de baarmoeder tijdens het werpen. Recente studies tonen aan dat bij zeugen met ten minste één doodgeboren big de vrije calciumniveaus in het bloed aanzienlijk daalden in de laatste 10 uur voor het werpen. Bij zeugen zonder doodgeboren biggen werd deze daling niet waargenomen (ongepubliceerde resultaten). Er kan worden aangenomen dat calciumlevels in het bloed een positief effect hebben op de baarmoedersamentrekkingen. Hierdoor is er sprake van een kortere werpduur waardoor de biggen vitaler geboren worden (Bjorkman et al., 2018). Als de circulerende calciumniveaus relatief laag zijn heeft dit een nadelig effect op het opstarten van de lactatie.

Een teveel aan calcium in het voer heeft juist weer een negatief effect. Een zeug met 16 biggen heeft een calciumbehoefte van 11 g/d (Bikker en Blok, 2017). Bijvoorbeeld: een lactatievoer heeft een calciumgehalte van 9 g/kg. Een opname van 3 kg/d leidt tot een calciumopname van 27 g/d. De zeug hoeft slechts 40% van haar gevoerde calcium te absorberen. In realiteit is de calciumabsorptie hoger (ongeveer 50%) waardoor ze een overvloed aan beschikbaar calcium heeft. Dit kan tot gevolg hebben dat de actieve absorptie van calcium niet getriggerd wordt. Rondom werpen piekt de calciumbehoefte door onder andere de baarmoedercontracties en colostrumsecretie. Het kan zijn dat doordat de lagere actieve calciumabsorptie in de darmen er niet voldoende calcium beschikbaar is er alsnog een tekort ontstaat met alle negatieve gevolgen van dien.

Het belang van de elektrolytenbalans

Naast het calciumgehalte in het voer kan ook de elektrolytenbalans (dEB; balans tussen natrium, kalium en chloor (Na+ + K+ - Cl-)) invloed hebben op het werpproces. Een verlaging van dEB in het voer en water zorgt voor een verlaging van de pH van het bloed (Bournazel et al., 2020; Nørgaard et al., 2014). De verandering van deze elektrolyten in het bloed zorgt voor een pH-daling in bloed en urine, maar ook voor een verhoging van de mobilisatie van calcium uit de botten. Dit is een gewenst effect ter ondersteuning van de baarmoedersamentrekkingen en het opstarten van de melkproductie. In de melkveesector wordt het probleem op basis van deze principes opgelost, het is aannemelijk dat dit ook geldt voor zeugen. Hoeveel de dEB precies moet zijn is nog onduidelijk.

Take home message

Samenvattend, geneticabedrijven hebben met succes hoogproductieve zeugen geproduceerd die tot 40 biggen per jaar kunnen spenen. Samenhangend met de productie van grote tomen zijn lagere gemiddelde geboortegewichten, grotere variatie in geboortegewicht en een verhoogde uitval vóór het spenen hiervan het resultaat.

Tips ter bevordering van de biggenoverleving in grote tomen:

  • Geef rond het werpen veel voer, het liefst verdeeld over meerdere voerbeurten
  • Verstrek een transitievoer met minimaal 7% vezels en 5g/kg calcium

Wil je het volledige wetenschappelijke artikel lezen?

Referenties

Bikker, P., & Blok, M. C. (2017). Phosphorus and calcium requirements of growing pigs and sows (No. 59). Wageningen Livestock Research.

Björkman, S., Oliviero, C., Kauffold, J., Soede, N. M., & Peltoniemi, O. A. T. (2018). Prolonged parturition and impaired placenta expulsion increase the risk of postpartum metritis and delay uterine involution in sows. Theriogenology106, 87-92.

Gourley, K. M., Swanson, A. J., Royall, R. Q., DeRouchey, J. M., Tokach, M. D., Dritz, S. S., ... & Woodworth, J. C. (2020). Effects of timing and size of meals prior to farrowing on sow and litter performance. Translational Animal Science4(2), 724-736.

Oliviero, C., Kokkonen, T., Heinonen, M., Sankari, S., & Peltoniemi, O. (2009). Feeding sows with high fibre diet around farrowing and early lactation: impact on intestinal activity, energy balance related parameters and litter performance. Research in Veterinary Science86(2), 314-319.

Oliviero, C., Junnikkala, S., & Peltoniemi, O. (2019). The challenge of large litters on the immune system of the sow and the piglets. Reproduction in Domestic Animals54, 12-21.